De Beerscheppers

Hoboken



fort

De eerste vermelding van (de parochie) Hoboken dateert van 1135 als capellam de hobuechen qua libam. Hoboken was toen nog een onooglijk gehucht van Wilrijk in het hertogdom Brabant. Vanaf de 13e eeuw was Hoboken een heerlijkheid, bestuurd door de heren van het het land van Rumst. De heersende families waren, achtereenvolgens: van Perwijs, van Vianden en (in de 14e eeuw): van Coucy, van Béthune; in de 14e eeuw: van Bar, van Luxemburg en van Nassau. In 1559 werd de heerlijkheid, en het gehele Land van Rumst, door Willem van Oranje verkocht aan Melchior Schetz. Diens nazaten bleven heren van Hoboken tot het einde van het ancien régime. In 1600 werden ze verheven tot baron, vanaf 1617 namen ze de naam d'Ursel aan en in 1683 werden ze verheven tot graaf. In 1717 kregen ze de hertogstitel.

Hoboken werd meerdere malen verwoest, zoals tijdens het Beleg van Antwerpen (1584-1585). Van 1582-1584 werd de Hobokense Polder geïnundeerd en ook Hollandse troepen richtten ravage aan.



De Beerscheppers

Aan de rand van de kioskplaats staat het beeldje "Den Hobokenaar", een stukje volkshumor dat de spotnaam uitbeeldt van de Hobokenaren.

In Hoboken woonden voor 1870 voornamelijk landbouwers en hoveniers. Met de handkar en de beerton trokken zij van de afvoergrachten naar de velden.

Sindsdien worden de inwoners van Hoboken "De Beerscheppers" genoemd en het gezegde "Hoboken, waar de boeren stront koken" was vlug gevonden.

Een antwoord van de Hobokenaren kon vervolgens dan ook niet uitblijven: "Als die van Hoboken niet hadden gescheten, dan hadden die van Antwerpen geen eten."